2.8 CV
Taal is net als beeld een fundamenteel element in mijn werk. Mijn interesse ligt onder andere ook bij de taal die communicatiebureaus en PR-afdelingen van culturele instellingen gebruiken. Ik ben steeds weer verbaasd over hoe sturend, kneedbaar en rekbaar geschreven taal kan zijn. Het is fascinerend om te zien hoe missies en visies kunnen worden teruggebracht tot eenvoudige metaforen en hoe men complexe informatie toegankelijker en overzichtelijker probeert te maken door communicatie persoonlijker te maken.
Als gevolg hiervan ben ik ook geïnteresseerd geraakt in de ‘suggestieve vraag’. Een suggestieve vraag behoort tot de pragmatiek, het deelgebied van de taalkunde dat zich bezighoudt met de studie van de betekenis van taal in context. Pragmatiek richt zich op hoe taalgebruik in verschillende contexten wordt begrepen en gebruikt om betekenissen over te brengen en interacties te beïnvloeden. Een suggestieve vraag kan bijvoorbeeld impliceren dat de vragensteller een bepaalde mening heeft over het onderwerp en kan bedoeld zijn om de persoon die antwoord geeft te beïnvloeden.
Een voorbeeld hiervan is vraag 2.8 CV van het aanvraagformulier Kunstenaar Basis (i) (v1.22) van het Mondriaan Fonds. Hierin worden veronderstellingen en presupposities over het kunstenaarschap en de beroepspraktijk gemaakt. Met deze vraag – eigenlijk is ze geen vraag, maar een instructie – verlangt het Mondriaan Fonds een opsomming van tentoonstellingen, manifestaties, opdrachten, verkopen, prijzen, subsidies en publicaties, evenals nevenactiviteiten zoals docentschappen en adviesfuncties.
Waar zijn deze termen op gebaseerd en waarom moet de beroepspraktijk van een kunstenaar met deze woorden worden beschreven? Hoe bepalend zijn ze eigenlijk voor de ontwikkeling van een beroepspraktijk? Ik vraag me steeds meer af of tentoonstellingen, manifestaties, opdrachten, verkopen, prijzen, subsidies en publicaties wel de juiste manieren zijn om de complexiteit van (mijn) werk te vertegenwoordigen en te representeren. Daarbij vind ik de lineaire (hiërarchische) tijdsduiding, waarbij jaartallen (van de laatste vier jaar) moeten worden vermeld, beperkend. Vraag 2.8 CV lijkt vooral een 20e-eeuwse opvatting te zijn over kunst en de beroepspraktijk van een kunstenaar, is deze niet toe aan een herziening?
Mijn antwoord op 2.8 CV is ambigu, onconventioneel en anoniem. Het is een bewuste poging veronderstellingen en systemen op scherp te zetten. En stelt een tegenvraag of data (zie ook 2.9 PLAN) altijd eenvoudig moet kunnen worden uitgelezen. Conclusies uit mijn curriculem vitae zullen daarom niet stellig en eenduidig te trekken zijn, hetgeen volledig overeenkomstig is met mijn beroepspraktijk en ambities:
Video met geluid